Spiercellen zijn in staat om chemische energie om te zetten in een beweging (spiersamentrekking). De enige chemische verbinding die hiervoor zorgt is ATP (adenosine-tri-fosfaat), een energierijk fosfaat. Na een spiersamentrekking valt dit fosfaat vervolgens uiteen in ADP (adenosine-di-fosfaat) = P (fosfor). Door deze omzetting komt energie vrij die gebruikt wordt door de spieren.
ATP is voor enkele seconden voorradig en moet daarna bijgevuld worden. De aanmaak van een nieuwe voorraad heet resynthese. Voor resynthese is ook energie nodig. Deze energie kan uit verschillende bronnen gehaald worden, namelijk:
- door de splitsing van creatinefosfaat
- door de splitsing van glycogeen zonder zuurstof
- door de splitsing van glycogeen met zuurstof
- door de splitsing van vetzuren
- door de splitsing van eiwitten
Resynthese naar ATP
Energie die vrijkomt door deze vijf genoemde energiebronnen wordt gebruikt om de hoeveelheid ATP aan te vullen. Voor de resynthese wordt de volgende formule gebruikt:
ADP + P + één van de vijf energiebronnen -> ATP
Je lichaam heeft van de vijf energiebronnen niet een gelijke hoeveelheid op voorraad. Je lichaam beschikt over het algemeen maar over weinig energierijke fosfaten. De glycogeenvoorraden zijn iets groter, maar vetzuren zijn verreweg de grootste energiebron.